De derde gast.

Een Zuid Amerikaans sprookje, naverteld. Antonio was houthakker. Iedere morgen bond hij het pakketje met eten, dat zijn vrouw voor hem had klaargemaakt, aan zijn stok en liep hij het huisje uit naar het bos. Zijn vrouw keek hem zwijgend na, voordat zij verder ging met haar eigen werk. Ook Antonio was een man van heel weinig woorden. Het werk was zwaar en ’s avonds, als de vrachtwagen langskwam om het hout op te helen, kreeg hij maar weinig muntgeld in zijn handen. Dan ging hij naar huis, gaf zijn vrouw het geld, at samen met vrouw en kinderen het avondeten en ging slapen. En zo ging het jaar na jaar. Sinds kort prevelde Antonio ’s avonds zacht een gebedje: “Heer God, geef mij eenmaal in mijn leven een gebraden kip, helemaal alleen voor mijzelf”. Dan viel hij in slaap. Na een tijdje bemerkte zijn vrouw, dat Antonio in bed nog iets mompelde, maar zij kon het niet verstaan.

De dagen, die volgden, luisterde zij zo intens mogelijk en na een paar weken wist zij het. Zij had zijn gebedje gehoord: “Heer, God, geef mij eenmaal in mijn leven een gebraden kip, helemaal alleen voor mijzelf”. Zij sprak er niet over met Antonio – zoals gezegd: Antonio en zijn vrouw waren mensen van heel weinig woorden – maar vanaf dat moment liep zij vaak kilometers om, op zoek naar nog goedkoper meel om brood te bakken, nog goedkopere groenten, nog goedkopere melk. De paar centen, die zij zo uitspaarde, deed zij in een zakje en verstopte dat op haar verborgen plekje in het huis. Na vele weken en na vele kilometers omlopen had zij eindelijk genoeg om een vette kip te kopen.

Toen Antonio op een morgen weer naar zijn werk was gegaan, pakte zij het uitgespaarde geld, kocht een kip, braadde het vlees en was klaar, voordat Antonio ’s avonds weer thuiskwam. De volgende morgen deed zij het vlees, samen met wat brood, in de buidel van Antonio. Antonio bond zonder iets te merken de buidel aan zijn stok en liep naar het bos. Zijn vrouw keek hem heel lang na. Die middag ging Antonio tijdens de etenspauze in de schaduw van de boom zitten, waar hij altijd zat, en opende de buidel met eten. Toen vond hij de gebraden, vette kip. Even zat hij doodstil. Toen vouwde hij bijna plechtig de doek uit op de grond, haalde zijn mes tevoorschijn en legde dit zorgvuldig klaar op de zo gedekte plaats. Net toen hij wilde beginnen met eten, zag hij ineens twee voeten staan aan de andere kant van de doek. Het waren vreemde voeten. Soms leken het wel bokkenpoten! Er kwam ook een merkwaardige vurige gloed vanaf. Antonio keek op naar de gestalte voor hem. Een dreigende figuur. Antonio meende zelfs hoorns te zien aan de zijkanten van het lugubere hoofd. De lucht rook ineens naar zwavel. De gast sprak – en in zijn stem klonk het dreigende gerommel van de hel – “Antonio, geef mij de helft van jouw gebraden kip”. “Dat kan ik niet doen, heer, want dan verbreek ik de verhoring van mijn gebed”. “Weet je wel, wie ik ben?” zei de gast. “Ik vrees van wel, heer “, zei Antonio, “Maar ik mag de verhoring van mijn gebed niet in stukken breken”. Na een dreigende stilte, die wel urenlang leek te duren, verdween de gast.

Opnieuw pakte Antonio het mes om met het eten te beginnen. Opnieuw zag hij twee voeten aan de andere kant van het doek. Het waren vreemde voeten. Het waren de voeten van een man, die kilometers ver gelopen had. Antonio dacht in de voeten twee gaten te zien, alsof mensen er grote spijkers doorheen hadden geslagen. Antonio keek omhoog en zag de ogen van de man: zo’n liefde en tegelijk zo’n droefheid had hij nog nooit in iemands ogen gezien, zelfs niet in die van zijn vrouw. Ook in zijn handen zaten gaten en bij het hart. Rond het hoofd van zijn gast meende Antonio soms een stralenkrans te zien, als bij de heiligenbeelden in het dorpskerkje, maar nu veel lichter, veel mooier, veel krachtiger. En er daalde een vredige stilte over de plaats waar hij zat. Met een zachte, lieve stem vroeg de gast: “Antonio, geef Mij de helft van jouw gebraden kip”. “Dat kan ik niet doen, Heer”, zei Antonio, “want dan verbreek ik de verhoring van mijn gebed”. “Weet je wel, wie Ik ben”?, zei de gast. “Ik hoop vurig van wel, Heer””, zei Antonio, “Maar ik mag de verhoring van mijn gebed niet in stukken breken”. Na een pijnlijke stilte, die uren leek te duren, verdween de tweede gast. Weer pakte Antonio zijn mes om met het eten te beginnen.

Weer verschenen er twee voeten aan de andere kant van het doek, dat op de grond lag. Of voeten? Het leken meer op skeletten-zonder-vlees. Antonio keek omhoog en zag een persoon-als-een-geraamte, zo mager. De oogholtes keken zonder uitdrukking terug. Het hele bos werd doodstil. De derde gast sprak – en het geluid van rammelende kaakbeenderen klonk in de stem mee – : “Antonio, geef me de helft van jouw gebraden kip”. “Maar natuurlijk, heer”, antwoordde Antonio. “”Gaat u zitten. Ik vond het toch al zo saai om helemaal alleen te moeten eten!” “Weet je wel, wie ik ben?”, vroeg de derde gast. “U volgt mij al als mijn schaduw, sinds ik geboren ben en ik zou u niet kennen?!” gaf Antonio ten antwoord. De gast ging zitten en zwijgend aten zij de gebraden kip en het brood. De botjes legden zij keurig in een rijtje neer, ieder aan zijn kant. Toen zij gegeten hadden, stond de derde gast op. “Let op de plek, waar je mij het laatst ziet. Je zult daar een plasje met water vinden. Doe dat in je waterkruik. Als je bij een zieke komt en je doet wat water in de mond, zal hij of zij genezen. maar pas op. Als ik naast het hoofd van de zieke sta, mag je de dood niet verhinderen”. De derde gast liep een paar stappen en was toen verdwenen.

Antonio liep naar de plek, zag een plasje water en deed dat in zijn drinkfles, die toch al leeg was. Toen ging hij verder met zijn werk. Die avond kwam zijn vrouw hem tegemoet. “het is Francisco”, zei ze angstig. Antonio rende naar het huis en daar lag zijn zoontje Francisco, badend in het koortszweet. De derde gast stond aan het voeteneind van het bed. Snel goot Antonio wat water uit zijn fles in het mondje en de volgende dag speelde Francisco weer rond het huis. Zijn vrouw vertelde het aan de buren en al spoedig had Antonio geen tijd meer om naar het bos te gaan. Mensen kwamen vragen om hulp. Heel vaak maakte het water uit de fles van Antonio zieke mensen weer beter. Zij gaven hem dan een paar centen, zodat zijn gezin toch kon leven. Maar soms stond de derde gast aan het hoofdeind van het ziekbed en niet aan het voeteneind. Dan schudde Antonio bedroefd het hoofd en een paar dagen later was er begrafenis in het dorp.

Het verhaal over Antonio bereikte de gouverneur van de streek. Die was een hard en streng man en hij hield er niet van, dat mensen bekend en beroemd werden. Voor je het weet, kregen zij revolutionaire ideeën en kwam het volk in opstand. Het was veel wijzer om elk begin van bekendheid onmiddellijk de kop in te drukken! Dat hield de streek rustig en onderworpen, toch?! Dus reden er op een vroege morgen ineens vrachtwagens van het regeringsleger het dorp van Antonio binnen. Ieder, die het geluid hoorde, verstopte zich in zijn huis. De wagens hielden halt bij het huis van Antonio. Soldaten sprongen eruit, boeiden Antonio en sloegen hem de vrachtwagen in. Nog heel lang nadat de stofwolken van de weg waren neergedaald keek de vrouw van Antonio de auto’s na. De gouverneur probeerde Antonio ervan te overtuigen, dat hij natuurlijk een fantast was of een dromer. Zulke gasten, als hij beweerde te hebben ontvangen, bestaan nu eenmaal niet en genezend water is helemaal een sprookje. Maar goed, hij wilde Antonio een kans geven. Het jongste zoontje van de gouverneur was een beetje ziek. Niet erg hoor, eerder een beetje hangerig. Maar Antonio werd naar de kamer gebracht, waar het jochie lag te slapen. Toen hij de slaapkamer binnenkwam, zag hij zijn derde gast, aan het hoofdeind. Bliksemsnel nam Antonio een besluit. Met een kolossale ruk trok hij het bedje weg van zijn derde gast en draaide het om, zodat de derde gast nu aan het voeteneind stond, voordat hij in de gaten had, wat er allemaal gebeurde. Antonio wierp de laatste druppels van het water naar de mond van het kindje, dat wakker schrok en begon te huilen. Maar Antonio was uit het evenwicht geraakt door zijn eigen krachttoer en hij struikelde over een vloermatje. Toen hij opkeek vanaf de grond zag hij zijn derde gast: aan zijn eigen hoofdeind. ===================================================================== Toen Antonio die avond niet terugkeerde van zijn houthakkerswerk in het bos, gingen zijn vrouw en zijn buren hem zoeken. Hij zat in de schaduw van de boom, waar hij altijd zijn middageten at. Het was, alsof hij sliep, maar hij ademde niet meer. Op het doek, dat voor hem op de grond was gespreid, lagen twee rijen kippenbeentjes. Ieder rijtje lag keurig gerangschikt, elk aan een kant van het kleedje. De lege drinkfles stond in het midden. Zelfs de kruimels brood waren opgegeten. De mensen, die het zagen, zeiden: “Het moet een heel goede gast geweest zijn, met wie Antonio zijn laatste maaltijd deelde. Een heel goede gast, die zo zorgvuldig met de maaltijd en met de gastvrijheid omging”.

(Naverteld door Leon. Raph. de Jong o.p. als einde-jaars-vertelling 2007)