“Konijnen”.

Het zal in 1961 geweest zijn, dat ik gevraagd werd om een paar weken te gaan assisteren in het kerkje van een dorp ten zuiden van Maastricht.
Zoals toen nog heel gewoon was, kreeg ik op een dinsdagmiddag de klas van een lagere school op bezoek. Al die bloedjes van kinderen moesten immers om de twee weken biechten! Ik in de biechtstoel, achter tralies, de jochies aan de andere kant, een voor een, hopend dat het zo spoedig mogelijk voorbij zou zijn, want dan konden ze weer buiten gaan spelen.

Vagelijk voelden zij blijkbaar aan, dat dit laatste wel eens meer aan God welgevallig zou zijn dan het oplepelen van pekelzonden aan een mijnheer achter tralies. In ieder geval vonden zij zelf, dat dit buiten spelen heel wat zinvoller was, dat is wel zeker.

Het zoveelste jochie kwam binnen. Hij had blijkbaar kortgeleden zijn eerste heilige communie ontvangen. Ik merkte dat, omdat hij twee formuleringen in elkaar schoof. Bij zijn eerste biecht – vlak voor het feest van de eerste heilige communie – was hem geleerd te zeggen: “Eerwaarde vader, geef mij uw zegen. Dit is mijn eerste biecht”.
Daarna was de formulering: “Eerwaarde vader, geef mij uw zegen. Mijn laatste biecht is geweest………weken geleden”.
Mijn biechtbezoekertje had het allemaal niet zo precies begrepen en zei mij dus: “Eerwaarde vader, geef mij uw zegen. Dit is mijn laatste biecht”.

Wisten hij en ik veel, dat hij hiermee een geweldige profetie uitsprak?! Dit is immers letterlijk uitgekomen, niet alleen voor hem, maar voor miljoenen Nederlandse katholieken! Want op een gegeven ogenblik in de jaren zestig of zeventig sprak bijna iedere Nederlandse katholiek zijn “laatste biecht”.

Maar goed: terug naar mijn biechtbezoekertje. Hij keek mij een tijdje onderzoekend aan, blijkbaar speurend of hij mij zijn grote levensgeheim kon toevertrouwen. Toen ik gewogen en goed bevonden was, zei hij met stralende oogjes: “Wij hebben thuis konijnen!” En vol aandacht wachtte hij op mijn reactie.

Nu moet u hier niet te licht over denken. Mijn bezoekertje viel mij niet lastig met verhaaltjes over stiekem uit de suikerpot snoepen of zijn zusje plagen. Zelfs niet over het feit, dat hij soms “ongehoorzaam geweest was aan zijn vader en moeder”.  Of – nog erger – “oneerbiedig was geweest onder het bidden en verstrooid in de kerk”. Blijkbaar voelde hij aan, dat God wel iets belangrijkers te doen had, dan te oordelen over dit soort onbenulligheden. Hij deelde mij zijn grote trots, zorg en verantwoordelijkheid mee, het geheim, waar zijn leven op dat ogenblik om draaide. Hij sprak de gewijde woorden: “Wij hebben thuis konijnen”. En zeven lange jaren studie in filosofie, theologie en moraal hadden mij niet geleerd, hoe ik met zo’n belijdenis moest omgaan!

In die langdurige studie had ik wel moeten nadenken over zeer ingewikkelde gevallen. Zo van: mag je als biechtvader je grootmoeder vergiffenis schenken, als je met haar naar bed bent geweest? A) In normale gevallen. B) In acuut gevaar van haar overlijden. En meer van dit soort uiterst gecompliceerde vraagstukken. Maar de vraag hoe te reageren bij de in vol vertrouwen afgelegde bekentenis: “Wij hebben thuis konijnen”, was in mijn hele opleiding niet ter sprake gekomen. En dit ondanks het feit, dat God ons voor dit soort situaties had gewaar- schuwd bij monde van Jezus Christus: “Als je niet wordt als een van deze kleinen, zal je het Rijk Gods niet binnengaan!”

Ik hoop dus maar van ganser harte, dat ik goed gereageerd heb. Ik zal dan hopelijk geïnformeerd hebben naar de gezondheid van de diertjes, naar hun aantal en naar de toestand van de kooien, waarin zij moesten leven. Ook een vraag naar het voedsel, dat zij te eten kregen, lijkt me aangepast aan de situatie. Ik weet niet precies meer, hoe ik het gesprek opende, maar ik weet nog wel, dat ik het blijkbaar in de ogen van mijn biechtelingetje niet al te slecht had gedaan, want wij hadden een genoeglijk gesprek. God kwam niet expliciet ter sprake. Toch kan je je afvragen, of wij eigenlijk over Iemand anders gesproken hebben. Maar dat is geredeneer achteraf.

Ik denk, dat mijn bezoekertje-van-toen zich niks meer van dit voorval kan herinneren. Hij zal nu wel een geslaagd man zijn, met eigen gezin en eigen zaak, of zo. Toch hoop ik, dat zijn kinderlijke verwondering over het leven een beetje bewaard is gebleven. En ook de overtuiging, dat levende wezentjes, zoals konijnen, meer met God van doen hebben, dan in onze moderne vlees-industrie geaccepteerd wordt. En als ik daaraan  een heel klein beetje heb kunnen bijdragen……..

Leon. Raph. de Jong o.p.

================