Op singuliere gaven.

Hij heette Arie de Jong en was mijn grootvader. Hij woonde in Katwijk,  het plaatsje, waar vissersfamilies afschuwelijk goed wisten, waar de uitdrukking “Er komt een dominee voorbij” vandaan komt. Na een zware storm verscheen soms de zwarte gestalte van de dominee aan het begin van de straat. Alle gesprekken verstomden, want dominee moest gaan aanzeggen, dat ergens langs de kust een dode visser aangespoeld was. Pas als hij jouw huis gepasseerd was, kwamen de gesprekken weer op gang. Er was verschrikkelijk veel armoede en sociaal onrecht in Katwijk. Wie hiervan nog iets wil opsnuiven leze het toneelstuk van Herman Heijermans: “Op hoop van zegen”, waarin de weduwe Kniertje de gedenkwaardige woorden spreekt: “De vis wordt duur betaald”.

Het Christelijk geloven was en is er ijzersterk! Met de nodige minachting werd tot ver na de tweede wereldoorlog gekeken naar al dat bloot op het strand. Badgasten waren goed voor de nodige inkomsten, dat wel. Maar verder waren het van God verlaten lui, die onder andere de zondagsrust verstoorden en half naakt door het dorp flaneerden.  Toch gingen nogal wat Nederlandse dichters en schilders in Katwijk wonen. Zij beleefden de sfeer in het vissersdorp als erg authentiek en raakten verliefd op de grandioze vergezichten-met-wolken, die zich vanaf het lege strand openbaarden. In veel huiskamers van Katwijk hangen nog steeds prachtige schilderijen, want de kunstenaars waren natuurlijk zo arm als kerkmuizen en betaalden vaak de huur met een schilderij.

Tot op vandaag is dat oerdegelijke geloof er te vinden. De twee grootste gemeentes van de Hervormde kerk lagen in Katwijk. Nadat de Nederlands Hervormde kerk, de Luthersen en de Gereformeerden in de negentiger jaren van de vorige eeuw samen gingen in de verenigde “Protestantse Kerk van Nederland”, weigerden de Katwijkers met deze nieuwlichterij mee te gaan. Zij noemden zich vanaf dat ogenblik: “De hersteld hervormde kerk”. Daarna dreigde de nieuwe kerkelijke organisatie om die gemeentes uit hun kerkgebouwen te zetten. Toen waren de rapen in kerkelijk Katwijk pas echt gaar!
Kortom: mijn grootvader was een Katwijker.

Hij verdiende een karige boterham als tekst-verbeteraar bij een uitgeverij in Leiden. Uit pure belangstelling bestudeerde hij de Heilige Schrift en leerde zichzelf daartoe Grieks, Latijn en wat Hebreeuws. Op een gegeven ogenblik werd hij gevraagd om voorganger te worden van een kleine, arme gemeente in Katwijk-binnen. Die was niet in staat om een “echte” dominee te bekostigen en ze vroegen dus mijn grootvader om “vrijwilliger-predikant” te worden. Hij nam het aan. In de toenmalige protestantse kerk gebeurde dit wel vaker.  Zo iemand werd dan predikant “Op singuliere gaven”, – dus vanwege zijn capaciteiten – ook al had hij geen universitaire titel gehaald. Tegenwoordig komt dat niet meer voor, is mij verteld. De inkomsten in het gezin daalden natuurlijk dramatisch! Ik heb het grootste respect voor mijn stille grootmoeder Lenie – ik ben naar haar genoemd – die kans zag om dat grote gezin toch boven water te houden.

Onder de schuilnaam Hadrianus Junius had Arie de Jong een paar stichtelijke boeken geschreven. Eentje maakte nogal wat indruk op mij. Het ging over het Joodse volk ten tijde van keizer Hadrianus.
(HADR.JUNIUS: “Geheiligd leed”. Uitgeverij J.H.Kok. Kampen)
Tot twee maal toe waren de Joden tegen de Romeinse bezetting in opstand gekomen. De afloop was rampzalig: het werd hun op doodstraf verboden nog een voet in Jerusalem te zetten. De diaspora – de verspreiding – kwam in een stroomversnelling. De Joden werden verspreid over Europa en over de rest van de wereld. Mijn grootvader worstelde met dit probleem. Hoe kon God Zijn beloften van trouw aan dit Joodse volk waar maken, gegeven de tragische loop van  zijn geschiedenis? Het ontstaan van de nieuwe staat Israel in 1948 was voor Arie de Jong dan ook een Gods-teken!

Als ouder man was hij “ziekentroost” in Schiedam. Namens de kerk ging hij naar de ziekenhuizen om mensen op te beuren en vooral om met hen de Bijbel te lezen. Wat ik nu vertel gebeurde op een bloedhete zomerdag in 1951. Opa logeerde bij een zoon van hem in Vlaardingen-Ambacht, waar het wat frisser was dan in de binnenstad van Schiedam. Maar op het heetst van de dag stond hij op uit zijn beschaduwde tuinstoel, pakte zijn tas, deed er de Heilige Schrift in en trok zijn jasje aan om naar het ziekenhuis te gaan. “Ach, opa, doe dat nou niet”, zeiden zijn kinderen en kleinkinderen. “Bel even op, dat u een andere keer komt, want het is nou toch veel te heet om de stad in te gaan”. Opa ging rustig verder met de voorbereidingen tot het vertrek. Toen deed ook ik een duit in het zakje: “Opa, zeg het toch af! Daar zullen de mensen toch wel begrip voor hebben?!”  Opa keek mij aan en zei alleen maar:
“En wou jij priester worden?!” Daarna ging hij zijn weg.

Uit zijn nalatenschap kreeg ik zijn preekbijbeltje, compleet met de aantekeningen in verfijnd handschrift, waarmee hij zijn preek voorbereidde. Maar die ene zin staat in mijn geheugen gegrift en zegt mij meer dan tien van zijn preken.  Opa had inderdaad “Singuliere gaven”. Hij was geen “officiële” dominee. Een van zijn zonen werd katholiek en sommigen van zijn kleinkinderen ook. En daar kon hij niet veel begrip voor opbrengen, aanvankelijk. Maar hij was wel een echte zielzorger en God mag weten, hoeveel hij mij  – behalve mijn tweede naam – nog meer heeft geleend en ik aan hem te danken heb.

Leon. Raph. Arie de Jong o.p.

=====================