Een oud Vlaams Kerstverhaal, naverteld.

Het was kerstavond en alle mensen uit het dorpje waren naar de kerk, voor de Nachtmis. Buiten klonken gedempt de bekende kerstliederen, die iedereen kon meezingen. Er was niemand meer in de donkere straten. En toen, plotseling, gebeurde het.

Alle Mariabeeldjes – in de nissen op de straathoeken, bij de tuinpoortjes en bij de deuren van de huizen – kwamen tot leven. Zij daalden van hun muren en consolletjes af en gingen allen op weg, door de donkere straten. In één boerderij aan de rand van het dorp brandde nog volop licht, en al die Maria’s gingen daar naar toe. In de huiskamer lag een jonge vrouw op bed. Twee helpsters waren bij haar, want zij had het moeilijk. Zij was aan het bevallen van haar eerste kindje. De Maria’s gingen op hun tenen staan vóór de ramen om te kijken, hoe het allemaal gebeurde. Zij zuchtten mee met het zware werk, dat de vrouw aan het verrichten was en baden om hulp.

Toen werd het kindje luid schreiend geboren. Een van de helpsters ving het op, wikkelde het in handdoeken, zodat het zich niet te koud en onbeschermd zou voelen, nu het ineens in de grote wereld was terecht gekomen. De Maria’s vóór de ramen keken en keken. Toen fluisterde een van hen iets, – en het fluisteren werd door allen overgenomen. Blij fluisterden ze: “HIJ LIJKT! HIJ LIJKT!”. En daarbij dachten ze natuurlijk aan dat kindje, dat zij zelf ter wereld hadden gebracht.

Snel gingen ze toen terug naar hun stenen muurtjes en consolletjes, zodat zij weer op hun plaats stonden, toen de mensen uit de kerk kwamen om weer naar huis te gaan. En het werd avond en morgen, alweer een nieuwe dag. En God zag, dat het toch nog goed was, ondanks alles.

Leo Raph. A. de Jong o.p.