“Het verloren paradijs van het niet weten”
Rotterdam, 13 april 2019

Inleiding
Toen u mij hebt gevraagd of ik niet een ‘bezinningswoordje’ wou geven op dit jubileumsfeest, zag ik onmiddellijk het bijzondere van deze gelegenheid owv het feit dat het vandaag om een dubbel jubileum gaat: het jubileum van Stichting Œcumenische Ontmoetingen, en het jubileum van het Leerhuis Spiritualiteit. De eerste groep goed kennende – vanwege de talrijke bezoeken aan Chevetogne – durf ik beweren dat voor hen het fenomeen van liturgie heel wezenlijk is; de tweede groep niet kennende, verlaat ik mij op zijn naam Leerhuis Spiritualiteit om te veronderstellen dat bij hen het zoeken naar authentiek geestesleven centraal staat. Twee begrippen die ik – door hen samen te verbinden – als springplank zou willen gebruiken voor deze minuten van bezinning. Daarbij heeft deze dag zijn plaats in de versnellende dynamiek naar Pasen toe: het Feest bij uitstek dat ons christelijk spiritueel denken, ons christelijk geloof sticht. Geen Pasen zonder een voorafgaande Passie, geen Verrijzenis zonder een afdaling in de Dood, geen Verlossing zonder een voltrokken Kenose… Dus blijkbaar geen levensvreugde zonder een doorleefde existentiële stilte. En vinden we nu juist niet onder het Kruis de figuur bij uitstek die deze existentiële stillte incarneert? De Moeder Gods. De figuur die letterlijk in de schaduw komt te staan bij de meeste Christusfeesten. Daarom dacht ik om in deze jubileumsbezinning de figuur van de Moeder Gods centraal te stellen.

Toen de organisatoren mij heel vriendelijk de vrijheid lieten het onderwerp te verbuigen zoals ik verkoos, had ik juist een artikel gelezen over het impact van korte officiële verlofperioden en vrije dagen op de commerciële sektor in onze huidige maatschappij, en kwam ik tot de vaststelling dat een aantal oorsponkelijke religieuze feesten inderdaad nog steeds offiële verlofdagen zijn (althans in België): denken we maar aan Pasen, Hemelvaart, Pinsteren, Kerstmis, maar ook aan de Ontslaping van de Moeder Gods (Hemelvaart van Maria); officiële verlofdagen van feesten.

Het hoeft geen betoog dat de vraag natuurlijk blijft in hoeverre deze feesten nog écht wordt gevierd. Ik wil hier niet op ingaan – alhoewel het volgens mij heel interessant zou zijn om het concept ‘vieren’, ‘feesten‘, eens van naderbij te beschouwen, en ons de vraag te stellen: heeft onze huidige maatschappij nog echte feesten? – maar, in het beste geval, dààr waar religieuze feesten nog echt gevierd worden, vroeg ik me af hoe het dan gebeurd? Hoe worden deze feesten ervaren? Er worden inderdaad meditaties georganiseerd: Paaswakes, Passiewakes, Kerstwakes, Pinksterwakes, enz… Ik blijf wel met de volgende vraag zitten: “Hoe worden zulke vaak ‘overgeorganiseerde’ wakes ervaren”? Deze vraag trekt in zijn kielzog nog andere vragen mee. Raakt de liturgische viering vlees en bloed van de huidige postmoderne mens? In hoeverre hebben deze ‘bizarre verhalen’ nog enig aanspraak op betekenis? Dat op Pinksteren (het feest dat de Paascyclus voleindigt) een groep mannen, leerlingen genaamd, die verzameld waren in een zaal plosteling vurige tongen ontvangen? Dat op Kerstmis een joodse maagd een jongen baart? In hoeverre heeft de memorie van deze unieke gebeurtenissen nog enige uitwerking op de mens van vandaag; op mij? Dat een man opstaat uit de dood? Dat een apostel de Geest ontvangt? Dat Maria Jezus baart?

Misschien wakkert het enige vonken van steriele vroomheid even op? Wekt het de ingeslapen motivaties om mijn levensoriëntatie zogezegd moreel te ‘corrigeren’? Verdiept het mijn geestesleven met theologische ‘hoogstandjes’, waarvan we denken dat het spiritualiteit is? Ik stuit telkens op hetzelfde ultieme probleem, en wel een universeel probleem: Welke rijke spiritualiteit je ook mag hebben, sterker nog, welke religie je ook aanhangt in het leven, de diepte, de kracht ervan hangt af van het mensbeeld dat je eruit put, welk mensbeeld je zelf bewust leeft. Ik ben ervan overtuigd dat het grootste probleem van onze christelijke tradities zich heden ten dage bevindt op anthropologisch vlak: Wat zeggen de christelijke kerken wie de mens is? En dit is natuurlijk een heel complex probleem met een heel tumulte geschiedenis, dat we hier deze ochtend gelukkig niet moeten analyseren. Wat zeggen onze sakrale teksten over wie de mens is? Wie of wat zijn wij? Welk mensbeeld profileren onze liturgiën? En in dit kielzog komen natuurlijk nog andere randvragen de kop opsteken: In hoeverre zijn onze liturgiën werkelijk nog echte liturgiën? In hoeverre is onze religie werkelijk nog een echte religie? Religie, ‘relegare’ wat ‘verbinden’ betekent, enz. Wat verbindt onze religie nog? Dit is natuurlijk eerder een onderwerp dat we onder een andere titel moeten behandelen, maar als uitgangspunt voor deze ochtend blijft de vraag: In hoeverre heeft die figuur van de Moeder Gods, nog enige vitale band met mij, mens van 21ste eeuw, in een maatschappij die, nà eerst eeuwenlange zekerheden te hebben afgebroken, ondertussen aan een gigantische transmutatie begonnen is, en mij een onontkombare spiegel voorhoudt: Wie ben ik als mens? Waar staan onze tradities voor?

Het is een existentiële vraag die ons ervan bewust maakt dat we, meer dan ooit, het lot van de mensheid in een eschatologisch perspectief moeten plaatsen, omdat de toekomst van de mens hier en nu onze verantwoordelijkheid oproept; de verantwoordelijkheid om onze plichten naar essentie en existentie heel ernstig te nemen. Ik herhaal: naar essentie en existentie. Het gaat dus in de eerste plaats om een bewustwording. Wij, die in zekere mate christen proberen te zijn, kunnen ons op deze bewustwording voorbereiden door de uitnodiging te aanvaarden ons op de innerlijke weg te begeven; door te proberen de innerlijke betekenis verborgen in onze sakrale schriften en tradities te ontdekken in het diepste van onszelf. Zoniet vrees ik dat de barometerstand van ons Christendom nog een veel grotere val gaat voorspellen. Dus als uitgangspunt : Wat zegt onze traditie over wie of wat de mens is? Verrijst er op Pasen geen echt mens? Wordt er op 25 December geen echt mens geboren? Want Pilatus zegt toch: “Ecce Homo”, “Ziedaar de mens”? Wie heeft deze mens dan gebaard? Een ander mens: Maria. Die mens die de oosterse christelijke traditie de Moeder God’s noemt.

Daarom wil ik vandaag, op dit jubileumsfeest, mediteren over het mysterie van de Moeder God’s, die figuur van stilte tijdens de Passie. En wel door even stil te staan bij drie liturgische Mariafeesten, om zo te ontdekken welk mensbeeld ons gegeven wordt in deze mysterireuze figuur van de Moeder God’s.

Geboorte van de Moeder Gods 8 september

Dit feest, dat we vieren op 8 september, biedt ons in feite een sleutel om de gehele cyclus van alle feesten van het liturgisch jaar naar binnentoe te openen (in de byzantijnse traditie begint het liturgisch jaar op 1 september); dit betekent dat voor elk van ons, dit feest al het ware een eerste toegangspoort betekent tot het Mysterie; een toegang tot een echte initiatieweg in die geheimnisvolle band die bestaat tussen Christus en zijn moeder. Een band waar doorgaans heel weinig bij stilgestaan wordt. \

Om in dit mysterie binnen te kunnen treden, kunnen we als leidraad die enkele woorden nemen die Jezus spreekt in het evangelie dat op dit feest wordt gelezen (Lc 11), en waarin hij duidelijk een hulde brengt aan zijn moeder wanneer hij zegt: “Veeleer zalig zij die het Woord van God horen en het onderhouden” (Lc 11, 28). Inderdaad, de stem van een vrouw uit de menigte had zich verheven en had publiekelijk de moeder van zulk een groot Meester en eminent Profeet zoals Jezus geprezen door te roepen: “Zalig de schoot die u heeft gedragen en de borsten die u hebben gevoed” (Lc.11, 27). Jezus schijnt hierop te antwoorden dat er blijkbaar een groter geluk bestaat dan het geluk van Maria, zijn moeder; een groter geluk waaraan élk persoon, die het Woord van God hoort en het onderhoudt, niet minder verdienste aan ontleent.

Een onoplettende toehoorder, of een oppervlakkig oor, zou deze woorden van Jezus enigzins onjuist kunnen interpreteren en er een soort van ongevoeligheid van Jezus t.o.v. zijn moeder in horen. Alsof Jezus een compliment aan het adres van zijn moeder zou minimaliseren. Deze passage zet voor ons een heel betekenisvolle mis-en-scène in beeld. Het is alsof Jezus ergens zijn moeder in de schaduw zet, en daardoor eerder verkiest de aandacht te trekken op al diegenen die zich inspannen om God’s Woord te kunnen horen en te onderhouden, in plaats van enkel op de persoon van Maria. In werkelijkheid betuigt Jezus hier de grootst mogelijke eer aan zijn eigen moeder, want hij openbaart de reële dimensie die verscholen zit in het moederschap van Maria; we zouden kunnen zeggen: de openbaring van de goddelijke dimensie van haar moederschap. Deze openbaring is niet zonder band met de diepe betekenis waarom Jezus zijn moeder ergens buiten de schijnwerpers zet in deze passage. Laat ons dit even uitdiepen.

Om enigszins te kunnen begrijpen waarom Jezus op een gesluierde manier zulk een grote zaligheid t.o.v. zijn moeder formuleert, en toch tezelfdertijd Maria op de één of andere manier in een soort anonimiteit laat, moeten we even stilstaan bij de ervaring die we hebben bij het lezen van de Heilige Schrift. Blijkbaar wil Christus ons duidelijk iets leren.

Wanneer we een sacrale tekst lezen, kunnen we onderscheiden, zeker wanneer we er meer vertrouwd mee geraken, wat er in gezegd wordt en wat er niet in gezegd wordt. Het lezen van elke grote tekst, en in het bijzonder het lezen van wat we noemen het Woord van God, confronteert ons niet alleen met de woorden, maar confronteert ons tevens met lege tussenruimtes, lege spaties, die zich bevinden tussen de woorden en tussen de regels door, met de stiltes, dat wat niet gezegd wordt.

Als we op zoek gaan in de Heilige Schrift om te begrijpen wíe die Christus is, of wát die Christus is, komen we vaak tot de ontdekking dat Christus in realiteit twee gezichten heeft; hij is, in zichzelf, als het mysterie van een machtige berg met twee hellingen: één zichtbare zijde en een andere onzichtbaar, een hoorbare zijde en een zijde van stilte, een verlichtte zijde en een zijde in de schaduw, een schitterende zijde en een obscure zijde. We kunnen het eenvoudiger stellen: wat er niet wordt gezegd in de schriftuur, waar de schriftuur stil over is – althans wat de persoon van Christus aangaat – doet ons a.h.w. twee dimensies aanvoelen, een exoterische dimensie en een esoterische; een ‘publieke’ dimensie, en een ‘mystieke’ dimensie. En wat in feite geldt voor de persoon van Christus, geldt tevens voor de Heilige Schrift zelf, onze sacrale teksten, zeker wanneer we deze teksten waarlijk willen beschouwen als zijnde heilig en geïnspireerd.

Wat onuitgesproken blijft in de Schriftuur – de stilte in de Schriftuur – heeft een direkte link met ons diep liturgisch vieren. Maar op welke wijze? Wanneer we eenmaal een vermoeden krijgen van de onontkombare vruchtbaarheid verscholen in de stilte van de Heilige Schriftuur, verscholen in wat de Schriftuur niet zegt, worden we ons bewust van de evidentie dat er een mysterieuse convergentie is tussen de “diep-spirituele” dimensie van ons liturgisch handelen en zijn, en het grote mysterie dat verscholen ligt in de persoon van Maria. We zouden deze intuïtie als volgt kunnen samenvatten: onze liturgische traditie bidt de Heilige Schriftuur, zoals Maria de Heilige Schriftuur luistert. Onze liturgische traditie vertaalt onophoudend in gebed en in diepe innerlijke inzichten deze stilte die bevat is in het Woord van God, juist zoals Maria de getuige bij uitstek is van de verborgen dimensie van het goddelijke scheppingswerk. Onze liturgische traditie ontwikkelt de mystieke dimensie van het gebed en van de cultus vanuit diezelfde stiltes, vanuit datgene wat onuitgesproken blijft tussen de woorden en de regels in het Woord van God.

Want Maria houdt zich voortdurend in de stilte van God. De Evangelies vertellen zó weinig over de persoon van Maria, dat deze uiteindelijke onze aandacht vestigen op die achtergrondpositie, op de terughoudendheid van Maria, op de kwaliteit van haar stilte, en wel op die wijze, dat deze vrouw uiteindelijk de uitverkoren getuige wordt van het verborgen gelaat van Christus. Zij getuigt, door haar ogenschijnlijke anonimiteit, van de verborgen dimensie verscholen in de identiteit van Christus, nl. deze die diepgeworteld is in de bodemloze stilte van de onuitspreekbare Naam, die Naam geopenbaard aan Mozes : “Ik ben die ben”.

Onze liturgische traditie – eerder op een visionnaire manier dan een theologale, eerder op een mystieke manier dan een speculatieve – toont ons de Moeder Gods als zijnde een persoon die ons het dubbele geheim van de persoon van Christus toont, zoals de schaduw op aarde onontkombaar verbonden is aan de manifestatie van het licht. Het is daarom ook dat elk van de grote Chistusfeesten (die het paaslicht van de Verrijzenis verbuigen en verspreiden gedurende het hele liturgisch jaar) een ontdubbeling heeft in een Mariafeest. En het specifieke van een Mariafeest is dat het ons binnenleidt in de verborgen dimensie – of hemelse dimensie – van het Mysterie: zij vertelt ons datgene wat de sacrale geschriften en teksten ons niet vertellen; zij draagt ons tot voorbij de sluier van de dagelijkse realiteit, en zij plaatst ons, op die manier, als het ware in het gezelschap van de wereld van de engelen, van de kosmische wereld.

Wij mogen nooit vergeten dat het specifieke van liturgie, van het liturgisch gebed, is, dat het ons leert te vertoeven in deze stilte tussen de regels, te vertoeven in wat niet uitgesproken is in de Heilige Schriftuur, in de stilte van deze tussen-de-twee, in die sacrale leegte die zich bevindt tussen de woorden en de lijnen, om ons geleidelijk aan te initiëren in het horen wat onhoorbaar is, in het zien wat onzichtbaar is, in het schouwen van het Licht dat zich bevindt achter alle licht, een opwellend licht, zoals een bron, vanuit de diepten van de goddelijke wijsheid.

Zo is het met het feest van de Geboorte van de Moeder Gods. De kanonieke Evangelies vertellen ons niets over de omstandigheden van de geboorte van Maria. De liturgische traditie gaat zijn inspiratie zoeken in een verhaal uit het apocrief evangelie wat we het Proto-evangelie van Jacobus noemen. Met dit verhaal, dat als sterke eigenschap heeft ons religieus verbeeldingsvermogen aan te spreken, kan ons geloof een nieuw duwtje in de rug krijgen, een verhelderende stimulans nl. via wat ik zou noemen deze stille ruimte van de tussen-de-regels van de Schriftuur, t.t.z. via dit niet-uitgesproken-evangelie, dit evangelie-in-de-schaduw, dat plaats laat voor een woord van een heel andere orde. Het is niet het anekdotisch aspect van het verhaal dat belangrijk is voor ons, maar wel zijn poetische dimensie. Het verhaal geeft ons toegang tot een diepere meditatie van de Schriftuur, een intra-scripturaire meditatie, een meditatie in doorsnede met de Bijbel.

Het verhaal gaat als volgt: “Een echtpaar – Joachim en Anna – worden geconfronteert met de vervloeking van onvruchtbaarheid. Beide echtgenoten lijden grote vernedering, aangezien het feit geen kinderen te hebben, geen nakomelingen, wordt ervaren als een schande, als een eerloosheid, zelfs als een teken van het in-ongenade-gevallen-zijn bij de Heer. Deze rechtvaardigen (want zo worden ze toch genoemd), die, zoals Job, zich van de Zegen Gods beroofd weten, hebben geen andere uitweg meer, dan hun koppigheid in het gebed te verdubbelen en zo met de kracht van de hoop of de wanhoop zich te verzetten tegen alle twijfels van het leven, als het ware in een buitenzinnige obsessie, te wijten aan het onbegrijpelijke van hun situatie. Joachim en Anna beloven aan de Heer Hem het kind op te dragen, dat Hij in zijn goedertierendheid hen misschien zou willen schenken. Met andere woorden, Joachim en Anna anticiperen hier op de voltrekking van het offer dat Abraham moest brengen via Isaac, de zoon van de belofte: zij geven hier het leven aan God terug, het leven dat in feite God hen zal schenken; zij verzaken als het ware bij voorbaat aan de fierheid en de voldoening van het hebben van persoonlijke nakomelingen. Zij vragen aan God het kind te kunnen baren in radicale belangloosheid en onthechting zoals een lofbetuiging. En God verleent hen die genade, door de stem van de Engel, zoals hij het deed voor Abraham. Een meisje zal hen geschonken worden, een waarachtige dochter van Israël, en zij zullen haar opdragen als offerande in de Tempel, drie jaar na haar geboorte.

De wonderbaarlijke omstandigheden van de Geboorte van Maria zijn als het ware een blauwdruk van de geschiedenis van de geboorte van de profeet Samuël, wiens moeder ook Anna heette. Het is door deze benadering met het verhaal van de profeet Samuël, dat het apocrief verhaal van de geboorte van Maria ons plotseling doet binnentreden in die lege ruimte tussen de regels, in de intra-scripturaire ruimte en ons op die manier toegang geeft tot de intelligentie van dit Mysterie. Vanuit de diepten der ruimtes die opengelaten zijn door de stilte van de evangelies, door wat de evangelies niet zeggen over Maria, borrelen een veelheid van bijbelse thema’s en figuren op, die spiritueel vlees geven aan het Mysterie van de Geboorte van de Moeder Gods. Het thema van de onvruchtbaarheid – een onvruchtbaarheid op wonderbaarlijke wijze ‘bekeerd’ in vruchtbaarheid – verbindt ons met het lot van een verouderde mensheid waarin opnieuw hoop geboren wordt met de verwachting van een Zoon van de Belofte (denken we aan Isaac, geboren uit de steriele schoot van Sarah), met de moeizame geboortes van de zonen van Aartsvader Jakob (Rachel kon hem geen kinderen geven), juist zoals met de geboorte van de profeet Samuel, door wie het messiaans koningschap in Israël definitief zal worden gerealiseerd. Een Zoon van de Belofte opent steeds een heilzame toekomst.

Het is op diezelfde manier dat liturgie, het liturgisch gebed ons intitieert in het schouwen van de verborgen dimensie van de persoon van Christus; door Maria, die zich in de stilte van God ophoudt, hebben wij toegang tot de eeuwige ruimtes die de goddelijke Wijsheid heeft geopend in de schoot van de mensheid zelf, in de schoot van elk van ons. Wij zien hier dat er een onloskoppelbaar verband bestaat tussen de wonderbaarlijke geboorte van een Zoon van de Belofte (t.t.z. voorafgebeeld door Isaac, en hier culminerend in Jezus), en de wonderbaarlijke geboorte van een Profeet (t.t.z. voorafgebeeld door Samuël, en hier culminerend in Maria). Maria incarneert hier inderdaad de ultieme vervolmaking van de figuur van de profeet, aangezien zij dàt providentiële wezen is, dat in haar schoot het Woord van Leven draagt. In Gods verborgen Wijsheid zijn deze twee geboortes – die van de Koning en die van de Profeet – onscheidbaar. Opdat de Zoon van de Belofte zich zou kunnen manifesteren in de wereld, moet er eerst een Profeet geboren worden. Voor koning David – de Gezalfde van de Heer – was de profeet Samuël de man die, door zich terug te trekken op de achtergrond, aan de jonge herder David de koninklijke zalving doorgaf. Voor Jezus was deze profeet Maria. De roeping van Maria vindt zich helemaal samengevat in het woord dat de kleine Samuël opgedragen kreeg te antwoorden wanneer deze nog eens zijn naam zou horen roepen in het midden van de nacht : “Spreek, Heer, uw dienaar luistert”.

Zo is het met Maria: haar leven, op aarde zoals in de hemel, bestaat uit het voortdurend herhalen van hetzelfde woord van Samuël, maar met een nog-nooit-zo-eerder-ervaren impact voor het lot van onze gehele mensheid: “Spreek, Heer, uw dienares luistert”. Maria luistert, vanuit de existentiële stilte, vanuit datgene wat niet geschreven staat, vanuit het niet-weten, met de capaciteit het Woord goddelijk te kunnen ontvangen, te kunnen herbergen, te kunnen schuilen; zo verleent zij aan onze onvruchtbare mensheid, de capaciteit de goddelijke Wijsheid te ontvangen, naar haar voorbeeld: dat goddelijk Woord dat de aarde van de mensen zal bevruchten.

Hier wordt het oerdrama van de mens geheeld. Daar waar onze eerste moeder Eva, door het weten en het lawaai van de vermeende uiterlijke dikennis van de Levensboom dizij meent te beheersen, niet het Woord van Leven kan horen en dus niet ontvangen, kan de Moeder Gods vanuit haar twijfelen, vanuit de stilte van het niet-weten (“hoe kan dit nou geschieden”, vraagt ze aan de engel), wel het Woord Gods horen en ontvangen. De Moeder Gods leeft in elke cel van ons wezen, leeft in onze innerlijke stilte, in die stilte van ons innerlijk niet-weten, ons innerlijk luisteren, waarvan onze gezangen en onze gebeden die we opdragen in haar naam aan de Heer – de Bron van alle Leven – slechts de echo zijn. Maria is de hoogste profeet in elk van ons, Maria is onze gehele mensheid die uiteindelijk getuige moet worden van die heerlijke geheimen van God verborgen in de Schepping, de woorden mediterend die de Engel zegt aan de Ziener van Patmos in zijn Boek der Openbaring: “Ik ben een dienaar samen met jou en samen met al jouw broeders die de getuigenis van Jezus bewaren. Die getuigenis van Jezus, in feite, is de geest van Profetie” (Apoc 19,10).

Opdracht van de Moeder Gods 21 november

Een week geleden hebben wij de prachtge Akathistos hymne van Romanos de Melode (eind 5e eeuw) aan de Moeder Gods plechtig gezongen. Tussen de waterval van prachtige titels aan de Moeder Gods, zit er één met een heel veelbetekende draagwijdte : “Verheug U, schitterende Ster die de Zon doet verschijnen”. Deze woorden vertolken heel mooi de verwondering om deze mens die de God van de hemel op aarde doet geboren worden: Maria. De verwondering die we allemaal goed kennen als we geconfronteerd worden met onbegrijpelijke paradoxen in het leven (maar is het leven zelf geen paradox?): het menselijk moederschap en het goddelijk vaderschap; de kwetsbaarheid en de onoverwinnelijkheid van het leven; de menselijke bevruchting en de goddelijke inademing van de Geest, enz. Ze convergeren allemaal in de figuur van de moeder-maagd; alle paradoxen bereiken hun apotheose in de Maagd Maria, zoals een cosmische viering waarin het schepsel en zijn Schepper elkaar intiem omhelzen en een nieuw leven ontstaat: goddelijk en menselijk leven. Maar op dat aspekt komen we later nog terug.

In onze traditie wordt Christus de Zoon van God genoemd: de Logos, Jezus Christus, is de Zon die zijn eigen schepping verlicht en verwarmt (want Hij is de Bron van alles), terwijl zijn moeder de mensen doorheen het leven, doorheen de schepping gidst zoals de sterren aan de hemel. De oosterse liturgiën hebben een mooi evenwicht weten te bewaren tussen de memorie van Christus’ menswording en geboorte – wat toch het fundamentele mysterie is waarop het goddellijk moederschap van Maria rust – en de volkse devotie die in haar tegelijkertijd een moeder, een zuster, een gezellin erkennen. Met andere woorden, delend in hetzelfde soort mens-zijn, met alle twijfels en niet-weten, is zij ook waarlijk moeder: dus niet alleen beschermster, troosteres, voorspreekster, maar echt levenbaarster.

Zoals we vermeld hebben bij de Geboorte van de Moeder Gods, werd elk kind enige tijd na de geboorte opgedragen in de Tempel, waar het in zijn ware identiteit als kind van Jahweh erkent werd. Bij de Opdracht van Maria in de Tempel gebeurt er echter meer, zoals de liturgische tekst uit de metten het zo mooi vertaalt: “Het ganse universum, de ganse schepping wordt getransfigureerd door uw opdracht in de Tempel, o ongehuwde maagd, want als een meest pure tempel bent u in de Tempel van God binnengedrongen”. Zo werd de menselijke schoot de definitieve tempel van het Reddende Woord: de schoot van iedere mens, van de gehele mensheid. In de Opdracht in de Tempel werd Maria’s schoot erkent als tabernakel der hemelen; de schoot die God zal baren. Maria wordt de Troon van God, en in haar wordt het menselijk lichaam de ware Tempel Gods, de stal van Bethlehem wordt de hemel, de kribbe wordt ons hart.

De universele goddelijke taak van Maria werd ‘officieel’ erkent in haar Opdracht in de Tempel tot heil van Israël en alle volken. Wat zijn echo zal vinden in het Concilie van Efese (431), alwaar men Maria officieel als Moeder God’s zal erkennen.

Verkondiging aan de Moeder Gods 25 maart

En zo komen we aan bij een derde feest, “de menswording”. Een feest dat we ook onlangs liturgisch hebben gevierd. Maar om de diepere betekenis van dit feest aan te kunnen voelen, moeten we eerst even stilstaan bij de gigantische liturgische contekst waarin dit feest plaatsvindt.

Een merkwaardige pericoop uit de Apocalyps van Johannes wordt vaak in verband gebracht met dit feest: “Een grandioos teken verscheen aan de hemel: het is een vrouw ! De zon omwikkelt haar, de maan is aan haar voeten, en twaalf sterren vormen een kroon rond haar hoofd; zij is hoogzwanger en schreewt in de pijnen van de barensweeën. Dan kwam er een tweede teken aan de hemel: een enorme draak, vuurrood, met zeven koppen en tien hoornen, elke kop was gekroond door een diadeem. Aangekomen vóór de Vrouw in volle barensarbeid, staat de draak stil en bereidt zich voor het kind te verscheuren van zodra het geboren zal worden. Maar de draak krijgt geen kans: want van zodra de Vrouw haar kind baart, een jongetje, ‘diegene die alle volkeren met zijn septer zal aanvoeren’, wordt het kind weggenomen tot bij de troon van God, terwijl de Vrouw, zijn moeder, vlucht naar de woestijn, waar God haar een veilig vluchtoord had voorbereid, en waar ze zich kan voeden gedurende 2160 dagen”.

Het is duidelijk dat, wanneer we het feest van de Verkondiging vieren (25 maart), de Grote Vastentijd ofwel reeds goed gevorderd is, ofwel bijna naar zijn einde toeloopt: de zondag waarop we samen met Christus en zijn discipelen Jerusalem binnengaan is dan heel nakend. Het einde van de Vasten is sinds de vroege Oudheid altijd gekleurd geweest met apocalyptische kernmerken. Waarom? Omdat de Passie en de Verrijzenis van Christus, niet louter een éénmalige historische gebeurtenis is, maar een gebeurtenis die elk van ons en de gehele wereld met zijn eigen einde confronteert. Dat is de onontkombare realiteit van alles wat geschapen is, dus ook onze realiteit: het einde komt steeds onontkombaar dichterbij.

Daarbij komt nog dat dit Feest van de Verkondiging altijd heel dicht in de buurt ligt van een ander feest, een feest van een andere Maria, namelijk Maria van Egypte (de gedachtenis van Maria van Egypte wordt extra gevierd op de 5de zondag van de Vasten, wanneer we ons volop voorbereiden op het Grote Lijden en de Passie). Zonder haar volledige verhaal te vertellen, is Maria een vrouw uit Alexandrië die aan de kost kwam als prostitué op een boot, en na haar bekering in Jeruzalem zich voor de rest van haar leven – 48 jaar – terugtrok in de stilte van de woestijn. De heilige Maria van Egypte, de prostituée, die haar leven had toegewijd aan wat men een karikatuur van menselijke intimiteit zou kunnen noemen, verlaat haar dagdagelijkse gewoonten, geconcentreerd rond het uiterlijke kennen, en zoekt nu de intimiteit op van de woestijn, om zo binnen te treden in haar eigen intimiteit, in haar hart; daar zal ze worden ontvangen in de intimiteit van Christus.

Zoals de Vrouw uit de Apocalyps, symbool van het Godsvolk dat de Messiaanse Tijd baart, dat het Koninkrijk Gods baart, worden wij ook uitgenodigd, doorheen alle lezingen en de teksten die wij horen in de Liturgie, doorheen alle sacrale teksten, om de zevenkoppige draak te ontvluchten, om te vluchten naar de woestijn, waar God ons een schuilplaats heeft voorbereid. Weer die woestijn, die plaats van existentiële stilte waar geen weten en geen kennis meer heerst; die symbolische plaats van de hesychia, de plaats waar de mens zijn hart terugvindt, omdat er niets anders meer is.

We zien dus dat we hier – op deze jubileumsdag – liturgisch gezien, op een kruispunt staan. De Grote Vasten brengt ons tot de drempel van de confrontatie met het onontkombaar Lijden, de Passie, het Kruis, de Dood, en de Verrijzenis… Maar nogmaals stellen we de vraag: wat is onze houding ten opzichte van deze realiteiten? Hoe gaan wij daarmee om? Hoe kunnen wij ons op deze realiteiten voorbereiden, in ons dagdagelijks leven maar ook in onze rituelen? Anders gezegd: hoe gaan wij in ons leven ons lijden, onze passie, ons kruis, onze dood, onze verrijzenis tegemoet? Als we het lijdensverhaal van Christus lezen, dat zien we dat de scenografie van het spiraal van geweld bijna een karikatuur is van de “mannelijke, uiterlijke wereld”, waar dominantie, causaliteit, uiterlijke kennis, eer en macht ten koste van de anderen centraal staat. Maar op een gelukkige wijze, voorziet de liturgische kalender dat het begin van deze Passieperiode vooraf belicht wordt door twee andere feesten, door twee vrouwen, door twee Maria’s: Maria van Egypte en de Moeder Gods, twee mensendochters van onze eerste moeder Eva; zij beiden baren de Messiaanse Tijd, baren het Koninkrijk Gods, elk op hun manier.

De Verkondiging aan de Moeder Gods is het feest van de menswording, de incarnatie van Gods zoon, en nogmaals kunnen we benadrukken dat de incarnatie van Christus niet iets is dat alleen maar tot de geschiedenis behoort. Ik zou heel kort willen verwijzen naar de wereld van iconen. In vele iconen – en het is in het bijzonder heel duidelijk in de icoon van de Verkondiging – zien we een eigenaardige architectuur, die men het omgedraaid perspectief noemt; het zegt ons dat de afgebeelde gebeurtenis, die misschien historisch wel plaats heeft gehad, zijn werkelijke, universele betekenis, zijn volle resonantie vindt in ons eigen zijn; zich afspeelt in de inwendige architectuur van ons eigen wezen, in de stilte van ons eigen innerlijk leven. Dit feest van de Verkondiging wordt gevierd wanneer de natuur ontwaakt uit haar stille winterslaap, wanneer alles dood lijkt, en de aarde de voorbodes van de komende lente schenkt. Het feest vindt haar grond in de groet van de Engel Gabriël aan Maria: “Verheugt U” (Luc 1, 28). Deze groet is de aankondiging van de Blijde Boodschap; het is als het ware de blijde boodschap van de Blijde Boodschap: de menswording van God omwille van de vergoddelijking van de mens. In deze Verkondiging zijn alle dimensies reeds aanwezig: de geboorte, het verdere leven, de kenosis, het lijden, het kruis, de dood, de verrijzenis en met deze de hele bevrijding van het menselijk ras uit de klauwen van de draak, uit de zonde, uit de verdeeldheid, uit de dood, de uitstorting van de Heilige Geest over de mensheid, over de gehele Schepping. Zoals het zaad de boom aankondigt, zit in de bevruchting het ganze leven verborgen. Alles zit verborgen reeds aanwezig in deze Geboorte die hier wordt aangekondigd, in dit verborgen mysterie. De Verkondiging is als het ware de onzichtbare zijde van het Evangelie, het verborgen gelaat van Christus (dat gewoven wordt in de schoot), dat verborgen gelaat van Christus waar Maria, de Moeder Gods, zo intrinsiek en intiem mee verbonden is. Het troparion dat gezongen wordt op dit feest luidt als volgt: “Vandaag is de dageraad van ons heil en verlossing; de openbaring van het verborgen mysterie sinds alles tijden…”.

In dit feest wordt de sluier van het mysterie van de vruchtbaarheid opgetild, van deze onbegrijpelijke bevruchting van een maagd. De sluier over het mysterie dat huist in het hart van God zelf; het mysterie sinds alle eeuwen; het mysterie tussen de mens en God; het mysterie van het menselijk-goddelijk; het mystieke huwelijk tussen God en de mens. In de geboorte die hier wordt aangekondigd – de conceptie is immers nog niet de geboorte zelf – leren we dat de mens sinds alle eeuwen het verborgen, onzichtbaar gelaat van God is, en God het verborgen, onzichtbaar gelaat van de mens. In deze geboorte, die hier wordt aangekondigd, wordt de sluier opgetild over alle menselijke concepties, over alle geboortes, bij elke conceptie, bij elke geboorte.

De iconografische mise-en-scène is weer heel eigenaardig: een maagd die nieuw leven baart, zonder tussenkomst van een man, onder de invloed van de kracht en de essentie van God zelf. Nogmaals een oppervlakkig oor zou dit misverstaan als zijnde een historische naïeviteit of een morele veroordeling van de menselijke sexualiteit. Juist niet. Deze maagdelijke conceptie impliceert geen veroordeling of misprijzen van het menselijk moederschap. Integendeel, het wil ons juist aantonen, dat datgene wat bij de maagd Moeder Gods gebeurt, eigenlijk geschiedt bij elke conceptie, maar het ontsnapt ons.

Bij elke conceptie is er een uiterlijke zichtbare dimensie, een horizontale dimensie: de vereniging van een man en een vrouw. Maar er is ook telkens een innerlijke onzichtbare dimensie, een vertikale dimensie: de vereniging tussen aarde en hemel. En deze onzichtbare dimensie is onverklaarbaar voor de louter rationele en uiterlijke Kennis van de mens. Het is de goddelijke energie, een kracht van liefde die het principe zelf van het leven is: ongrijpbaar, onkenbaar in wezen. Het geheim waar Abel zo van was doordrongen want hij offerde het bloed van een lam: symbool dat de bron van alle leven in God is en alle leven naar de bron, naar God terug gaat. Alle leven is heilig. Deze mise-en-cène van een maagdelijke conceptie wil ons duidelijk maken, dat het goddelijk leven, dat leven in God niet van een andere natuur is dan het menselijk leven, dan het leven in de mens. Er is alleen een verschil in de wijze van bevruchting bij Maria en de bevruchting bij elke andere conceptie: in het verhaal van Maria er is geen splijting, geen scheiding, niet het samenkomen van de wil van een man en de wil van een vrouw. Alles is ingebed in de kracht van authentiek geloof in het totale, de kracht van een geloof in het onmogelijke; alles is omvat in een ongeconditionneerd aanvaarden van het leven, maar dit is alleen mogelijk vanuit de existentiële stilte van het niet-weten. Dat is het Fiat van Maria. Dit is het mysterie van alle bevruchtingen die plaats hebben gehad doorheen de ganse heilgeschiedenis: vanaf de roeping van Abraham, het Beloofde Land, het Koninkrijk Gods dat hier definitief zichtbaar wordt in de schoot van Maria. Vergeten we niet, dat door Maria’s maagdelijke bevruchting ons het mysterie wordt onthult dat zich bij elke bevruchting voltrekt: dat in elke bevruchting God voor zichzelf een Beloofd Land kiest, namelijk de mens, de mensheid. Het is alleen in de mens, dat God vorm neemt, geboren wordt.

Men zou het kunnen zeggen met een ander beeld: God verlaat als het ware het Paradijs op zoek naar de mens – de mens is immers zijn evenbeeld, aangezien de mens naar Gods beeld en gelijkenis geschapen is. God treedt binnen in de existentiële woestijnstilte van het menselijk bestaan, en vindt een plaats in de schoot van de maagd. God zal echter niet zonder ons terug naar het Paradijs gaan. En zo keren we terug naar de tekst van de Apocalyps: na het baren van het kind, wanneer het weggevoerd wordt tot vóór de Troon van God, wordt de Moeder niet aan haar lot overgelaten. Van nu af aan is haar zoon, háár vlees en bloed, bij God en zijn Troon, en het vluchtoord dat God voor de Vrouw had voorbereid in de woestijn, is in feite het trapje naar diezelfde troon, de weg. Het betekent dat alles nog niet volbracht is in het leven, maar dat voortaan God – die ín ons, ín de mens een schuilplaats heeft gevonden om zich te incarneren – ons een schuilplaats heeft voorbereid in de woestijn, in onze existentiële stilte waar ons weten ophoudt, in onze hesychia, in het diepste van ons hart, van ons eigen wezen (daar waar we ons vaak alleen ervaren), om ons te voeden gedurende “2160 dagen”, dat de symbolische tijd betekent tot Hij wederkomt.

Wij worden op dit feest aangespoord ons bewust te worden dat wij echte kinderen van Eva zijn, de Moeder van het Leven, opdat wij dan ook echt Moeder Gods kunnen zijn, goddelijk leven kunnen baren, en vluchten naar de woestijn van ons hart, naar onze hesychia, om er waakzaam te blijven voor alles wat in het leven gebeurt, en zo echte heling kunnen waarmaken, heling, genezing, datgene waar de mensheid zo nood aan heeft. Op die manier baren wij Goddelijk leven.

Daar waar Maria van Egypte een vrouw is die altijd initiatief neemt, is Maria, de Moeder Gods, diegene die ontvangt, die Ja zegt op het initiatief van het Leven. Maar gemeenschappelijk staat bij beide Maria’s de echte betekenis van de vruchtbaarheid centraal: de vruchtbaarheid van Eva, de Moeder van het Leven; de vruchtbaarheid die niet alleen aan deze twee vrouwen toebehoort, die geen historische vruchtbaarheid is, maar die de vruchtbaarheid is van alle kinderen van Eva, van alle mannen en van alle vrouwen; onze vruchtbaarheid. Dat het feest van de Verkondiging plaats vindt op de drempel van de Goede Week, maakt ons bewust van de hoedanigheid waarop wij enerzijds de Passie, het Kruis, de Dood, de Verrijzenis van de Heer liturgisch tegemoet moeten gaan en, anderzijds, via die liturgie, maakt het ons ook bewust hoe wij zelf met onze frustraties, onze moeilijkheiden, onze kenose, ons kruis, onze dood, onze verrijzenis moeten omgaan. Gaan we het leven tegemoet zoals de zonen van Zebedeüs, alleen maar angstig bezorgd om een ijdele plaats van uiterlijke eer, van uiterlijke kennis, en macht in de causale wereld? Of zoals de dochters van Eva, als vruchtbare grond waaruit goddelijk leven geboren wordt? Gaan we het leven, de nooit ophoudende stroom van verandering, tegemoet vanuit de moordende macht van uiterlijke kennis, of vanuit de levengevende stilte van het niet-weten, en toch vertrouwen?

Het is alleen door de beproevingen van het leven, doorheen de gigantische dynamiek van evolutie, dat de mens wordt vergoddelijkt: doorheen heling na heling, genezing na genezing, geboorte na geboorte, dat wij aan onszelf geboren worden, dat wij onszelf baren als zijnde Beeld en gelijkenis van God. Dan weet ieder van ons stilzwijgend dat de kribbe van Betlehem het diepste van ons eigen hart is, de plaats waar God’s Geest ontvangen wordt, geboren wordt, vertoeft en handelt. Dan weet ieder van ons stilzwijgend dat Golgotha het diepste van ons eigen hart is, de plaats waar God mens wordt en de mens God. Vanuit die existentiële stilte van het niet-weten zal de mens zijn ware identiteit ontwaren… zijnde medeschepper van de Schepping… leven voor de toekomst.

P. Cyrille Vael Chevetogne