Een witte gloed van lantarenlicht scheen vanaf een straat door de gesloten gordijnen. In een kamertje werden sommen aan een tafel gemaakt. Som na som wilde worden gemaakt. Alsof het vanaf elke bladzijde uit het opgavenboek steeds opnieuw aan hem werd opgedragen.

‘Welterusten’ klonk het achter hem.

Ze stond daar in haar nachtjapon. Een beetje voorover gebogen, ogenschijnlijk leunend op de deurklink. Gebit uit. Haarspelden in. Blote voeten. Moe. Een bijna dagelijks ritueel. Soms keek hij om, meestal ging hij na een zacht gemompeld ‘Slaap lekker’ verder met zijn sommen.

Ergens anders wilde hij zijn. Iets anders wilde hij doen. Een ongemak dat vorm kreeg in het voortdurende gedraai en getrek met zijn vingers in zijn haren. In het onrustige geschuif op zijn stoel.

Zo rond elven, doodop van het in een gebogen houding achter de tafel zitten, lag er een dun laagje afgebroken of uitgetrokken haartjes over de volle tafelbreedte tegen de muur. De bureaulamp – een klein rozig voetje, gelig drukknopje, goudkleurig armatuur en geribbeld plastic conisch kapje – was gaan stinken door de hitte van het net iets te hoge wattage van het peertje. Misschien brandde de lamp ook al te lang . . .

‘Welterusten’ had het voor de tweede keer geklonken. Over zijn schouder zag hij nog net een schim in wit fijnrib ondergoed tegen de donkerte van de onverlichte overloop. De deur was dicht voordat hij ‘Slaap lekker’ had kunnen zeggen. Wat kon hij daarna nog doen?

philoxenia = liefde tot de vreemdeling, gastvrijheid. Sta open voor hij of zij die
bedreigend is, ga naar hem of haar toe en stel je vragen . . .

Nu zat hij vastgeklonken in zijn huis. Op zichzelf. Gedwongen. Min of meer. Behorend tot een risicogroep. Maar er was werk. Belangrijk werk. De website, fondsaanvragen, stukjes schrijven, webinars organiseren, berichtjes plaatsen op sociale media, film-opnames, mensen betrekken, naar buiten treden . . .

Ergens anders wilde hij zijn. Iets anders wilde hij doen.

De eisende massa buiten leek hem meer en meer een ontembaar monster van zelf-ingenomenheid, onverschilligheid en doelgerichte ondermijning te worden. Onder-mijning van een veiligheid, geborgenheid, schoonheid die hij zijn leven lang overal in zocht. Wat had zijn werk eigenlijk voor zin?

Nog net voor de eerste lockdown deed hij mee aan een theatercursus. Het was de laatste keer dat hij innig door een Engel was omhelsd. Nu werd hij iedere morgen dag na dag zonder vooruitzicht op een omhelzing of samenzijn alleen wakker. Overdag voelde hij onmacht en machteloosheid bij wat buiten gaande was. Hij verstond het allang niet meer. Wat van samen-leven was geworden. ‘Het is allemaal zo gegroeid’ hoorde hij om zich heen. Waarmee voor hem de indruk scheen gewekt dat we ons van iedere verantwoordelijkheid hadden ontheven. Zo gemakkelijk kon hij het niet zien.

Achter ‘het minimale’ dat hij had bereikt, stonden voor hem voldongen feiten, bewuste keuzes, volharding, aanvaarding, nieuwsgierigheid. Het kon hem intens verdrietig maken hoe ogenschijnlijk makkelijk het leven anderen leek af te gaan. Hoe ongekend en onbemind de menselijke verhoudingen waren geworden.

Philotimo = dingen doen voor anderen, vanuit een dieper bewustzijn, omdat het betekenis geeft aan het leven verder reikend dan mezelf . . .

Door de jaren heen waren de ZEN-bijeenkomsten waar hij aan deelnam pijlers geworden waar omheen hij zijn leven had geordend. Op die ordening probeerde hij dag na dag voort te bouwen. De laatste maanden was zijn ordening zoekgeraakt. Waar hij ook zocht. Hij vond haar nergens.

Van het voorbij glijden van het landschap in de trein onderweg naar een bijeenkomst genoot hij al. Eenmaal aangekomen, voelde hij zich gezien en gehoord in de aanwezig-heid en de woorden van mensen die hem inmiddels vertrouwder waren dan zijn familie.

Het samen zijn. De innerlijke roep in het moment. Het niet-weten, door niemand noch hemzelf. De rust. De aandacht. De omgeving. Zich gedragen, rijk voelend op deze voed- en laafplaats.

‘Je kunt er niet uit vallen’ was zo’n raadselachtige zin die hij er eens hoorde. Hij dacht er toen aan zo vaak eruit te zijn gevallen . . . Uit het leven. Uit wie hij dacht te zijn. Uit wie hij was geworden. Uit mensen waar hij wederzijdse verbondenheid mee veronder-stelde. Uit waarvoor hij deed wat hij deed. Uit dat alles kon hij plots zomaar vallen.

Zo’n raadselachtige zin ‘uit het Niets’ gaf hem iets van herwonnen vertrouwen in zichzelf, in het leven. ‘Ik kan er niet uitvallen.’ Het weerklonk na die eerste keer dat hij het had gehoord op momenten in hemzelf.

Dicht bij zichzelf. Onopvallend. Zijn. Dat trekken de meeste mensen niet meer. Ze
kunnen het gewoonweg niet.

Welke antwoorden gaf Zen hem deze dagen? Had Zen ooit wel antwoord gegeven, en is Zen er voor antwoorden? Of is Zen niets anders dan een ‘trucje’? Had hij zich gewenteld in de bijeenkomsten, zoals een ander in drank, seks of vertier? Was het erg als dat zo was?

Het hier en nu . . . Deze tafel waarop ‘deze zooi’, zoals hij het noemde, van knipsels en boeken lag . . . Deze laptop waarmee hij deze brief schreef. De eisen die hij daarbij aan zichzelf stelde. Het na ieder scharniermoment in zijn leven opnieuw van nut willen zijn voor anderen. Waartoe? De verwachtingen van anderen? Wat moest hij ermee? Waar had hij eigenlijk zelf nood aan? Wat deden de dingen die hij zo goed deed met hem?

Teruggeworpen op zichzelf voelde hij zich. Het onbehagen daarvan drong zich aan hem op. Uit een laatje waarvan hij er zovelen had, dat hij liever dicht liet. Twijfelend aan het leven, aan zijn bestaan, aan zijn betekenis. Zich alleen voelend. In grote nood. Tot tranen aan toe. Aan deze tafel. Soms. De waanzin klopte op de deur. Binnen. En nu ook buiten.

‘Jij weet teveel’, had iemand hem vorige week nog verteld . . . ‘Bij zo’n stellingname zul jij meer weten’, dacht hij bij zichzelf . . . Die gedachte kwam vast uit zijn teveel.

Zen hielp hem te laten zijn wat was. Hier en nu. Zonder oordeel. In verbinding met, nee onderdeel uitmakend van iets dat hem oversteeg, waar hij gelijktijdig deel van uit maakte. Iets dat ‘Is’. Waar geen enkel laatje bij past.

Net zoals in zijn ochtendmeditatie gedachten van verwondering langs konden zweven over het feit dàt hij er na een nacht afwezigheid weer was, ‘zomaar’. Dat hij op een kussentje op de grond in zijn huiskamer zat, ‘zomaar’. Met uitzicht op zijn tuin, waar dit jaar voor het eerst appels rijpten. Dat hij inmiddels met gemak en een beetje mazzel – noodzakelijk weliswaar, zoveel was hem duidelijk – het leven aankon.

Dat zich zijn leven hier en nu in hem voltrok. Dat hem ook vandaag zijn leven zomaar in volle rijkdom werd geschonken. Dat hij dit kon ervaren, als hij er aandacht voor had. Los van wat anderen deden, lieten, waren of pretendeerden. ‘Ga door op je weg’, had zijn begeleider hem lang geleden aangemoedigd.

‘Ga door op je weg. Scheid je praktische en meditatieve leerweg. Het werkt in elkaar door. Laat het zijn werk doen, geef het de tijd. Het wordt zichtbaar voor je. Het wordt zichtbaar voor anderen.’

Begin september waren mensen vanuit alle windrichtingen uit de Stad van Ontdekkingen stapvoets gaan lopen. Tussen druk pratende of online actieve fietsers en wandelaars met ogenschijnlijk weinig aandacht voor hun omgeving, viel de sterk vertraagde pas van een rijtje voetgangers – waarbij hij leidde – enkelen toch op. Met een open zacht gelaat keken ze voor zich uit. Kaarsrecht lopend, op afstand van elkaar. Hun handen losjes uit hun broekzakken hangend. Een T-shirt dragend waar achterop de tekst ‘Voor Degene Die Dacht Dat Hij Alleen Was’ stond. Het zebrapad overstekend, volledig in het moment, keken verwonderde fietsers staand naast hun fiets hen aandachtig na. Een wandelaar fluisterde hen in nabijheid zachtjes toe: ‘Wat goed dat jullie dit doen’…

Lopen in stilte is
al mijn ambities
achterlaten. Lopen
over de weg, volledig
opgenomen in het leven.
Het leven volledig
in mij opgenomen.
Oktober 2020
Ruud Nijsten