Als God nergens anders kan zijn dan overal, dan is Hij/Zij mij het meest nabij in het diepste van mijzelf. “Interior intimo meo”, zei Augustinus(ongev.400) al: “Mij meer intiem nabij, dan ik mijzelf intiem nabij ben”. Alles wat bestaat en leeft is ten diepste God zelf. Maar in mijzelf is God mij dus het meeste nabij. Dan wordt het met stille aandacht volgen van de ademhaling een met aandacht volgen van God, die in mij werkt; van God, die mij keer op keer het leven geeft, als een gratis gift, als een genade.
Zoals een spreuk uit het Hindoeïsme zegt: “Atman is Brahman-in-mij”: Mijn adem is het Goddelijke in mij”. De Hebreeuwse, Griekse en Romeinse woorden voor de adem zeggen precies hetzelfde: Ruach, Pneuma, Spiritus: Gods Geest in mij werkend.

Maar die Geest is ook aanwezig in de andere betekenissen van deze woorden: in de wind; in iemand, die mij ontmoet; in de ontroering van een kunstwerk; in een gebeurtenis, die mij overkomt, in de natuur, die mij overweldigt. Enz.
Zoals een oud gedicht – psalm 139 – al onder woorden bracht:
Gij zijt voor mij en Gij zijt achter mij,
Gij hebt uw hand op mij gelegd,
Wonder van wijsheid, dat mij te boven gaat,
Onbereikbaar, ik kan er niet bij.

Hoe zou ik ooit ontkomen aan uw Geest.
En waarheen vluchten, Gij ziet mij overal.
Beklom ik de hemel, Gij zijt in de hemel,
Daal ik af in de aarde, daar vind ik U ook.
En vlieg ik mee met het morgenrood.
Tot aan het uiterste strand van de zee,
Ook daar zal uw hand mij verder helpen,
Ook daar houdt uw machtige hand mij vast.

God als een liefhebbende Moeder, die haar kind geen ogenblik uit Haar aandacht kan en wil laten ontsnappen. Niet als een strenge rechter, die alles en iedereen in de gaten houdt; maar als een Geliefde, die mij nooit kan en wil vergeten. Zoals een andere tekst uit de Bijbel zegt: “Ik heb je naam geschreven in de palm van Mijn hand”. Zo wordt God de aandachtige liefde, die mij omgeeft en doordringt, en van Wie ik mag zijn, zoals ik ben, en mag groeien tot wat ik kan worden. God als de moederschoot, waardoor wij: “het leven hebben, het bewegen en het zijn…….Want wij zijn van Zijn geslacht”. (Paulus op de Areopaag in Athene. Handelingen, 17, 28.)

Leo Raph. A. de Jong o.p.