Wanneer je je echt realiseert, dat God de grond en de kern is van alles wat bestaat en leeft, dan kan er een nieuwe ervaring opkomen: een diep en intens gevoel van dankbaarheid. Let wel: ik zeg niet, dat dit móét gebeuren! Maar je kunt jezelf ineens realiseren, dat je je leven gekregen hebt, dat je gedragen wordt en liefgehad, dat de Werkelijkheid je voedsel, licht en schaduw geeft, dat iedere ademhaling je geschonken wordt. De jonggestorven Theresa van Lisieux formuleerde het heel krachtdadig: “Tout est grâce”: alles is om niets gekregen, alles is genade.

Dat diepe gevoel van dankbaarheid, dat je soms beroert, vraagt om Iemand, tegen Wie je “Dank je wel!” kunt zeggen. Of – want dat gebeurt natuurlijk ook – tot Wie je in diepe eenzaamheid en verlatenheid kunt roepen: Help mij!”. Mijn spreken vraagt om een luisterend oor, om een persoon, die mij ziet, bemint en nabij is.

Natuurlijk is ook dit weer een projectie. Wij benoemen de/het Onnoembare met een Naam, met een gezicht. Maar nu, omdat ons danken, klagen en spreken een richting moet krijgen, of je die richting nu “God” noemt, of “Vader”, of “: Allah”, of “Brahman” of “Jezus Christus”, of “Maria”, of  “liefde”(De evangelist Johannes), of “Licht”(De dichter Hans Andreus), of nog anders. Zoals de Nederlandse dichter Gerrit Achterberg schreef: “Elke naam is goed, als het maar een code is; “als er maar de juiste spanning op staat”. Wij vragen om een “tegenover”, omdat ons spreken, danken, smeken, zwijgen een “tegenover” vooronderstelt. Het wordt een code om ons gebed richting te geven.

Al in 380 na Christus werd dit indrukwekkend omschreven in een gebed van de theoloog en mysticus Gregorius van Nazianze:

” O, Gij, “Voorbij alle dingen”; hoe anders U noemen, Onnoembare, Gij?
Hoe kunnen woorden U loven, Gij, door geen woorden te noemen?
Hoe zullen gedachten U bereiken, Gij, door geen denken te bereiken?

Gij, Enige, Onuitsprekelijke, en elk woord komt van U.
Gij, Enige, Onkenbare, en alle kennis komt van U.
Al wie spreekt – Al wie verstomt – verheerlijke Uw Naam.
Al wat denkt, al wat niet denken kan, – verkondige Uw lof.

Verwachting overal en stil verlangen, alles reikhalst naar U,
alles bidt tot U, terwijl al wie Uw innerlijk geheim bevroedt,
een lied vol stilte zingt.

Voor U alleen blijft het al bestaan,
naar U hunkeren alle dingen,
Gij, aller doel en eindmeet, Gij alleen.
…………….
O, Gij, “Voorbij alle dingen”. Hoe anders U noemen,
Onnoembare, Gij?”
============================
(GREGORIUS VAN NAZIANZE (Ongev. 380 na Chr.)
“Patrologia Graeca, S. Gregorii theol. carminum. Liber 1,
Theologica, blz. 507-508.
Vertaling: Ton van der Stap.)
————————-

(Wordt vervolgd)

Leo Raph. A. de Jong o.p.