De plotse uitbraak van covid-19 zorgde voor een ingrijpende verandering in mijn leven. Eucharistievieringen, conferenties, lesgeven, spirituele en therapeutische begeleidingen, vergaderingen, bezoek aan en van vrienden, dat alles viel weg. Plots was er die zee van tijd en het gevoel van een weldoende vakantie. Maar vlug was er ook de onzekerheid om buiten te komen, het aandachtig volgen van kleine lichaamskwalen, argwaan naar wie te dicht in de buurt kwam, de hallucinante cijfers van doden, zieken, overwerkte gezondheidswerkers, enkele medebroeders die stierven zonder een groet. Mensen gingen anders leven en werken en plots kwam de idee dat misschien het leven heel anders zou worden: meer bescheiden, met meer respect voor de natuur, meer bewust van wat waardevol is en wat tot hiertoe evident was. Ik schreef enkele cursiefjes als bemoediging voor de tochtgenoten van Filosofenfontein. Voor het overige viel een grote stilte over mijn leven en over de plaats waar ik woon. Intussen zijn we enkele maanden verder en kijken we meer gericht en ietwat rustiger naar deze crisis. En meer en meer beginnen we te beseffen dat alles weer zijn gewone gang begint te gaan, dat mensen dezelfde blijven, dat men niet wijzer is geworden en dat er maar één verlangen is: het oude herstellen. Ontgoochelend.

Heeft dit gebeuren mij veranderd? Heel zeker. De eerste tijd heb ik beleefd als een zalige vakantie. Ik kon leven als een echte kluizenaar in een prachtig park en dat op een ogenblik dat de natuur zich als een onverdiend geschenk aan mij vertoonde. Er was veel tijd voor gebed en meditatie. Ik herlas de apoftechmen van de woestijnvaders die ook in een vrij gekozen lockdown waren gegaan en trachtte iets beter de worsteling te begrijpen waar zij doorheen moesten. Tijd om nog eens de langdradige maar diepgravende roman De man zonder eigenschappen van Robert Musil te herlezen. Tijd om altijd weer de teksten van Meister Eckhart te lezen en te overwegen en in dit geval een tekst voor een publicatie te schrijven. Niet gehaast, maar zo dat elk woord even kon bezinken en vlees en bloed worden. Het werd een tijd om op een onverwachte manier dicht bij mezelf te komen. Het meest verrassend was de vaststelling hoe goed ik in deze eenzaamheid kon leven, terwijl ik in de tijd ervoor dagelijks contacten had, praatte, luisterde, overlegde of plande. Plots ontdekte ik dat er ook een kluizenaar in mij leeft die net dat duwtje van een crisis nodig had om te ontwaken.

De romance bleef niet duren. Gelovigen vragen wanneer er weer wordt gevierd. Men wil opnieuw vergaderen en overleggen, bouwen aan de toekomst. Maar ik wil dat vroegere leven niet meer. Via corona drong het leven mij een wending op waar ik uit mezelf niet toe kwam. Ik wil op een andere manier de laatste periode van mijn leven beleven. De crisis heeft ons op een brutale manier getoond hoe moeilijk het is om vrede in onszelf te vinden.

Ik dacht terug aan de geschriften van de Engelse psychiater Donald Winnicott. In The capacity to be alone beschreef hij hoe via onze kinderjaren ons wordt aangeleerd om alleen te zijn. We ontdekken liefdevolle dingen die transitioneel voorwerp worden en door ermee te spelen ontstaat een transitionele ruimte waarin we alleen kunnen zijn en ook anderen in ons spel betrekken. Zo wordt de basis gelegd voor cultuur en godsdienst.

Wat mij in de voorbije tijd trof was de radeloosheid en eenzaamheid van velen en het ontbreken van ‘de derde (symbolische) dimensie’ die gewoonlijk via de transitie groeit. Akkoord, velen moesten in een te kleine ruimte en desolate omgeving met elkaar leven, zodat er weinig plaats voor creativiteit was. Ik was in dat opzicht geprivilegieerd. Toch hebben de reacties mij getroffen. Kinderen wilden naar school, men snakte naar contact met vrienden, met de grootouders of kleinkinderen. Iemand kreeg de tranen in de ogen bij het drinken van de eerste pint op café. Ik dacht altijd dat we in een samenleving van monaden leefden, elk in zijn eigen eenzame wereldje. En plots bleek hoe extreem extravert onze samenleving is met heel veel contacten die voor een korte opwinding zorgen, maar helaas met weinig echte ontmoetingen.

Het brengt mij bij het thema van deze reeks: zorg voor de ziel in coronatijden. Hebben we als gelovigen niet als eerste opdracht zo te leven dat we vrede en blijheid in onszelf kunnen ontdekken en dat we die ook tomeloos beleven? Is dat niet ons eerste getuigenis naar de wereld om de rijkdom van onze ziel te tonen? Het beleven van een innerlijke blijheid en vrede als basis om zorgend en liefdevol met de anderen, met de natuur en het leven om te gaan. Zorg om de ziel is geen egoïsme. Het gaat om meer dan de tegenstelling introvert – extravert, meer dan de tegenstelling tussen horizontaal en verticaal. Het gaat om een kwaliteit van contact die deze tegenstellingen overstijgt. Ik keer dan terug aan de teksten van Meister Eckhart en wat hij schreef over de zielengrond en de verbondenheid van die grond met de goddelijke Grond die aanwezig is in heel de natuur. Eckhart moet een soort van verlichting hebben doorgemaakt waarbij zijn concrete leven, wat hij had gelezen en bestudeerd en zijn taak als dominicaan in elkaar schoven. Te midden van een chaotische tijd, van intellectuele en spirituele verschuivingen vond hij in zich zelf, in zijn zielengrond, een openheid en contact die hem alles in blijheid en vrede deed dragen en verdragen. Covid-19 toont nog eens hoe belangrijk het is dat wij als christenen deze innerlijkheid moeten proberen te beleven en te zijn.

Een andere bedenking die ik mij maakte is of deze crisis ook niet een laatste duw is om een einde te maken aan een geloofssysteem dat stilaan voorbij is. We wilden het niet toegeven en bleven voortdoen ook al werden we vreemde vogels in deze samenleving. Ik denk dan terug aan de eerste christenen en hoe zij zich organiseerden en hoe zo de eerste geloofstaal groeide. Het was de tijd van de huisliturgie waarbij de gastvrouw en –heer de hoofdrol speelden. Men kwam samen om te luisteren naar het getuigenis van de eerste tochtgenoten, men brak het brood en zong een psalm. En men deelde met elkaar wat levensnoodzakelijk was. De geschriften van Tomas Halik waren in de voorbije tijd een bron van inspiratie. Ook hij stelt zich de vraag hoe het met ons geloof en met de Kerk verder moet.

Men spreekt vandaag veel over bubbels: de bubbel van familie of van vrienden. Maar is het niet tijd om ook spirituele bubbels te vormen waarin het spirituele en het vriendschappelijke in elkaar grijpen en waar kinderen en jongeren misschien zich weer thuis kunnen voelen. Een beetje zoals die eerste gemeenten hebben geleefd. Het biedt de mogelijkheid om van onderuit, vanuit het geleefde leven tot een nieuwe taal te komen, nieuwe symbolen en rituelen te ontdekken, enz. Zulke samenkomsten kunnen dan gerust afgewisseld worden met een grote viering in een kerkgebouw. Feestelijk en blij om het weerzien en dus anders dan de zondagse plicht.

Maar het gaat om meer dan samenkomen. We moeten samen zoeken naar een andere samenleving waar eerlijke herverdeling, gelijkwaardigheid en broederlijkheid centraal staan. De inhoud van ons geloof en de organisatie van de samenleving mogen we niet teveel aan ‘specialisten’ overlaten waardoor een groei van onderuit wordt belemmerd. (In onze Belgische samenleving is dat schrijnend als je de machteloosheid van onze politici ziet). Er groeiden en groeien allerlei initiatieven van onderuit die een levenskans moeten krijgen en pas daarna door specialisten of kerkelijke bestuurders moeten beoordeeld of uitgediept worden.

Onze samenleving geeft mij de indruk niet veel te leren uit deze crisis, maar ik hoop dat wij als christenen de kracht en inspiratie vinden om ons te heroriënteren.

Marcel Braekers o.p.